Toen de zon de bloeiende wangen aaide,
Toen de regen de mond besproeien ging,
En het mooiste gedicht aan de lippen hing,
Toen de rad der verbeelding hard draaide
 

Op de mooie pilaren stond de volle maan
Betoverend keek die naar de bewonderaar
“jong en mooi” zocht het wapperende haar!
En boog voorover als een wilde zwaan

De natuur vuurde de passie naar boven,
Het dromen om de plaats van stilte,
De hooiberg waar je de dorst leste,
En het vuur van je zoektocht kon doven

Bespeurend de bron van de kracht,
Rollerend, schudden de pilaren het hart
Hun schoonheid verdreef de oude smart
En versloeg alle draken met overmacht!

Is de deur naar de vurige schoonheid nu dicht?
Kan de natuur de aantrekkingskracht verklaren?
Dansend bewoog het hoofd mee met de pilaren
“jong en mooi”? Nee! Wel schreef hij een gedicht!